Vier jaar geleden
debuteerde Josien Laurier met Een hemels meisje, een realistische
roman over waarschijnlijk haar eigen zwaar-christelijke
jeugd, geschreven in vlak proza dat je in een draaikolk van treurigheid
en mistroostigheid meezoog. Haar tweede boek, Het zal de liefde
wel zijn, was van eenzelfde soort neerslachtig makend realisme.
In beide boeken werd de grauwe werkelijkheid weerspiegeld, was van
verbeelding en fantasie hoegenaamd geen sprake en had de stijl,
zonder dat die opvallend was, iets beklemmends en hypnotiserends.
Inmiddels is Josien Laurier van uitgever veranderd en heeft ze een
curieuze derde roman nu ja, roman, het dunne boek is eerder
een novelle geschreven.
Je zou kunnen zeggen dat over de werkelijkheid in Voor ons ligt
een dag van bramenjam nog steeds een grauwsluier ligt. Plaats
van handeling is een van verval krakend kantoorgebouw van glas en
aluminium met rammelende trappen, trapleuningen die als losse tanden
in de muur steken en een meterkast die zo vervaarlijk tikt dat je
het in het hele gebouw hoort.
In het kantoor is het filiaal van Coenen & De Jong gevestigd, een
communicatie-adviesbureau dat wordt bestierd door drie vrouwen.
Natuurlijk is dat kantoorleven niet de vervulling van hun leven,
ze verrichten er trouw hun handelingen en dromen ondertussen van
meer en anders. Ze brengen er zogezegd hun tijd door; ze verplaatsen
dossiers, zetten thee in het kleine keukentje, roken sigaretten
voor het raam en staan boze klanten te woord. Je krijgt niet de
indruk dat ze echt werken.
Ella is de ambitieuze haaibaai van het stel. Ze heeft een ongekend
grote opdracht binnengehaald en is, zonder verder nog maar een vinger
uit te steken, vooral tevreden met zichzelf. Zij verlangt vooral
naar mˇˇr: een rianter kantoor aan de rand van de stad met een roodbetegelde
parkeerplaats waar je je auto kwijt kunt, meer representatiegeld,
een hogere positie, een promotie tot aandeelhoudster van de firma.
De ongetrouwde en kinderloze Bea droomt van haar stoet adoptiekinderen
uit Afrika van wie ze op gezette tijden vertederende briefjes en
foto's ontvangt. Van de charmante Odile lijkt iedereen onvoorwaardelijk
te houden, maar zij is door een ernstige ziekte geveld en afwezig.
Haar plaats wordt ingenomen door de uitzendkracht Dana, die geregeerd
wordt door angst.
Wie, de eerdere boeken van Laurier indachtig, een voskuiliaanse
beschrijving van het zinloze kantoorleven verwacht, komt, gelukkig,
bedrogen uit. Laurier verspringt voortdurend van perspectief, steeds
zie je de kantoorwereld door andere ogen, lees je hoe de dames elkaar
becommentari‘ren, met alle misverstanden van dien, en ervaar je
hoe de werkelijkheid door de waanvoorstellingen van de personages
verpulvert. Het is alsof de schrijfster ontdekt heeft dat de mensen
hun irre‘le schaduwkant hebben, zo enthousiast laat ze het verhaal
telkens ontsporen.
Voor ons ligt een dag van bramenjam bevat een verhaal dat
het meeste weg heeft van een comedy of errors. De hoofdrol wordt
gespeeld door Monie, een onhandelbaar, doofstom, lollies sabbelend
jongetje met vette vingers en een grote paarse wijnvlek rond ˇˇn
oog. Hij is het kind van Odile, alhoewel Dana lang denkt dat hij
de zoon van Ella is. In de loop van het verhaal blijkt dat niet
Tim, de man van Odile, de vader is, maar Simon, de chique verloofde
van Ella, die jaren geleden een affaire met Odile heeft gehad. De
zorgzame Bea neemt Monie graag op in haar schare van adoptiefjes.
En dan is er nog de alcoholistische grootmoeder van Monie, die als
lachende buitenstaander wint. Want aan het eind van de roman wordt
met alle illusies afgerekend: de promotie en het huwelijk van Ella
vinden hoogstwaarschijnlijk geen doorgang, Odile ligt in coma, Simon
krijgt niet de voogdij over zijn zoontje en Bea moet zich maar behelpen
met haar kindertjes uit Afrika.
Maar meer dan om het ingewikkelde verhaal gaat het in Voor ons
ligt een dag van bramenjam om de schaduwkant, om de dromen,
nachtmerries en hallucinaties van de personages. Ella's dromen zijn
concreet, daar is ze een koele carri¸revrouw voor. Vooral in de
ogen van Dana, die niet voor niets door de andere kantoordames voor
gedrogeerd wordt aangezien, verandert de wereld om de haverklap
in een gruwelkabinet.
Als zij bijvoorbeeld naar de kantoorboekwinkel op de hoek wordt
gestuurd, verdwaalt zij in een beklemmende angstdroom. De drukke
winkelstraat heeft een stoep van maar drie tegels breed, het waait
onheilspellend, de kabels waaraan de straatverlichting is bevestigd
'draaien rond alsof er gekken touwtjespringen in de dakgoten',
de straat wordt bevolkt door een drom vrouwen die haar als 'een
vrachtschip van zwaar geurend synthetisch bont' onder de grond
willen werken, en dan gebeurt er ook nog een ongeluk, een schedel
die op de stoeptegels is gebarsten, waar zij de schuld van krijgt.
In Dana's verbeelding kunnen de Canadese bevrijders elk moment opnieuw
het land binnen komen rijden in hun tanks en moet zij zich voorbereiden
op een uitgelaten soldatendans. Die fantasie is niet moeilijk te
duiden: als reactie op haar angstvisioenen hoopt ze op bevrijding,
ze hoopt van haar angst verlost te worden.
Ook de herkomst van de dromen van Bea laat zich niet moeilijk raden:
in haar hoofd duiken steeds beelden van hitte en de Sahara op. Die
hitte wordt veroorzaakt door het warme lijf van Monie, door de Afrikaanse
Foster Parents-kindjes en, algemener, door haar verlangen naar liefde.
Maar aan andere hallucinaties valt, althans voor mij, geen touw
vast te knopen. Wat bijvoorbeeld te denken van 'honderd Dagpauwogen'
die naar een handtas kijken of alleen door bossen vliegen en nooit
iemand tegenkomen. Of een 'ontzettend lief gebloemd keukenschort'
dat ronddrentelt en aan iedereen koplampen uitdeelt, of van
een gevaarlijk grote koekepan die een wit rokje aan krijgt. Sommige
van die beelden zijn mooi en verrassend, andere zijn gezocht.
Josien Laurier wil ongetwijfeld zeggen dat de blik op de wereld
hoe dan ook onvast en gekleurd is. De werkelijkheid, die ze in haar
eerste boeken nog zo nauwgezet tekende, is in Voor ons ligt een
dag van bramenjam wankel en onkenbaar geworden. Die ontdekking
betekent een grote stap in haar schrijverschap, al blijft Voor
ons ligt een dag van bramenjam hier en daar nog in gekrabbel
op glad ijs steken.
© XANDRA SCHUTTE / De Groene Amsterdammer