Ooit houdt een auteur op met 'veelbelovend' te zijn. Een eerste roman
mag op punten teleurstellen, de tweede moet aanwijsbaar beter zijn
en bij de derde moet de belofte grotendeels zijn ingelost. Josien
Laurier (1967) debuteerde op haar 25ste met de roman Een hemels
meisje dat door Opzij het beste vrouwenboek van 1993 werd
genoemd. Voor andere vrouwelijke auteurs die in dat jaar publiceerden,
moet dat een belediging geweest zijn, want zelfs een heel klein beloftetje
hield dat boek over een zestienjarig meisje dat 'in de Heer is' niet
in.
Laurier
(een pseudoniem) ging er prat op dat ze haar debuut in zes weken geschreven
had, een prestatie die ze met haar tweede boek Het zal de liefde
wel zijn, herhaalde. De hoofdpersoon van die roman, de 21-jarige
Sophie, lijdt aan een heftig liefdesverdriet, waarvan de lezer een
dag en een nacht getuige mag zijn. Verhaal en plot ontbreken goeddeels,
maar daarvoor in de plaats put Laurier zich uit in gestamel dat ze
zelf 'experimenteel' of zelfs 'hallucinerend proza' noemt.
Hoe
lang Laurier over haar zojuist verschenen derde roman Voor ons
ligt een dag van bramenjam heeft gedaan, is nog niet onthuld,
maar een levenswerk is het bepaald niet. Behalve vier vrouwelijke
hoofdpersonen treedt er een mismaakt doof kind in op, Moni geheten,
die een even onduidelijke functie vervult als alle anderen. De vrouwen,
van wie er een - de moeder van Moni - in een ziekenhuis ligt, werken
bij een reclamebureau waar niets gebeurt. Met de vrouwen gebeurt trouwens
ook niets. Ze observeren elkaar en vertegenwoordigen, althans wat
hun buitenkant betreft, karikaturen. Dana is de onooglijke uitzendkracht
die haar moeilijke jeugd nog niet te boven is. Ella gedraagt zich
zowel in haar persoonlijke als in haar zakelijke leven als een carrièriste
en krijgt de kous op de kop en de derde, Bea, staat voor het liefdevolle,
zorgende vrouwtje, dat alles geeft, maar er niets voor terugkrijgt.
Alle drie zijn ze op hun manier gefascineerd door Odile, maar die
ligt in het ziekenhuis en eindigt in coma. Tussen de dames bevindt
zich ook nog Simon, verloofde van Ella en ex van Odile, maar bovenal
de onwettige vader van Moni.
Enige
structuur ligt er aan de roman niet ten grondslag, maar ik heb de
indruk dat het Laurier daarom ook niet te doen is. Waarom dan wel,
blijft onduidelijk.
Als
het verhaal vastloopt, en dat doet het voortdurend, vlucht de schrijfster
in de binnenwereld van haar personages, waar geen plaats is voor wat
voor consistente gedachte of navoelbare emotie dan ook.
'Er
zit een blauwe cactus in de keuken. Hij doet de deur achter zich dicht
en stapt op de olifantenloper. Slurf aan staart gaan acht olifanten
naar haar toe...' Hallucinerend
of experimenteel, ik kan er geen touw aan vastknopen.