Andere recensies            Josien Laurier

Recensie van De Verhalenbundel van Josien Laurier
door Arjen Fortuin in NRC Handelsblad, Vrijdag 22 juli 2005,
Cultureel Supplement/Boeken, p. 19. Foto: Vincent Mentzel.

Arjen Fortuin

Geef me een muis in bed

Josien Laurier en het verlangen
te verdwijnen

"De stad was perfect nagebouwd, en er waren voor de grap echte mensen neergezet, die haar niet eens als een verschijning zagen. Iemand probeerde haar te bestelen, een ander probeerde haar te verleiden, een derde probeerde haar iets te verkopen.

Ze kon er de grap niet van inzien: wat een voorspelbare attracties bood dit park. Steeds bracht ze een beleefde glimlach op, maar ze geeuwde voortdurend en hoopte, ondanks haar sombere inzichten, snel op de slagboom te stuiten."

Uit Josien Laurier: De verhalenbundel

Midden jaren negentig verscheen Josien Laurier (1967) in de Nederlandse literatuur.

Haar eerste twee romans, Een hemels meisje (1993) en Het zal de liefde wel zijn (1994) waren speelse, impressionistische boeken, snel geschreven met een aangenaam gevoel voor het absurde. Het leverde haar een beperkte kring van bewonderaars op, evenals een groep critici die meenden van doen te hebben met een postmodern angehauchte aanstelster.

Die laatste groep leek zijn gelijk bevestigd te krijgen door Lauriers derde boek Voor ons ligt een dag van bramenjam uit 1997. In die roman was het impressionisme zo ver doorgevoerd dat er weliswaar af en toe een poëtisch beeld opdook, maar dat je als lezer vooral het gevoel kreeg te spartelen in een bad van bramenjam.

Op dat boek volgde acht jaar stilte, een fase die nu eindigt met De verhalenbundel.

Die titel lijkt te wijzen op een tussendoortje van bijeengeveegd restmateriaal, maar niets is minder waar. De bundel vertoont aanmerkelijk meer samenhang dan Lauriers laatste roman.

De verhalenbundel begint met ‘De plantage’, waarin een groep mensen verzameld is in een grote zaal. Ze hebben, zo blijkt, hun plaats in de buitenwereld afgestaan aan een acteur. Ze luisteren naar een projectleider die hun uitlegt dat ze verder niets meer hoeven: ‘u hebt u verlustigd aan het niemand-zijn. U krijgt nu de kans dat te zijn. Men zal niet meer van u vragen dan u kunt leveren — u wacht de gelukzaligheid.’

De brave burgers in het openingsverhaal blijken niet de enigen in De verhalenbundel te zijn die niet meer weten wie ze zijn. Het titelverhaal gaat over een verwoed lezer die ontdekt dat hij een karakter van zijn favoriete auteur is. ‘De schoonmaakster’ wordt gedomineerd door een oude man die zichzelf opsluit om vanuit zijn gangkast zijn wereld (en vooral zijn werkster) te bekijken en in ‘De bril’ wordt de klant van een brillenwinkel geconfronteerd met de mogelijkheid dat hijzelf weleens de opticien van dienst zou kunnen zijn.

Lauriers verhalen beginnen steeds realistisch, krijgen dan een absurdistische draai en eindigen in een vaak ronduit verwarrende situatie, waarin de hoofdpersonen echter verrassend op hun gemak blijken te zijn. Die manier van schrijven brengt nogal wat risico’s met zich mee, want als het realisme eenmaal is losgelaten ligt de vrijblijvende fantasie op de loer. Niets is zo ergerlijk als betekenisloos proza dat zichzelf voor surrealisme houdt.

Maar Laurier heeft haar personages en haar wereld in De verhalenbundel meestal strak in de hand.

Dat levert prachtige verhalen op, zoals ‘De muis’ over de oude dame Ada wier sociale activiteiten voornamelijk bestaan uit met vriendinnen opscheppen over de kleinkinderen.

Tot er op haar televisie een grote, harige muis verschijnt. ‘Ik ben jouw vriend’, zegt de muis. En een paar dagen later: ‘Ik wil met je naar bed.’

Waarop een week van twijfel volgt want, tja, een muis, wie doet het nou met een muis, met een schaamteloos brutale muis nog wel. Maar ja, liefde is liefde. Zo kiest Ada voor de muis; een warm lijf en vier handen. Aan de verwondering van de buitenwereld laat ze zich niet veel gelegen liggen: ‘Ze liet zich van alles aanleunen, maar gaf weinig terug, nee, leuker was ze er niet op geworden. Wel intrigerender, maar wat had je daaraan?’

De bevrijding van Ada is misschien niet precies die van het gelukzalige nietszijn, maar wel die van de druk van de buitenwereld, met haar conventies, verlangens en eisen.

Het verlangen te verdwijnen komt heel letterlijk naar voren in het verhaal ‘Survival’ waarin een vrouw zonder noemenswaardige voornemens of ambities (dat deelt ze met nogal wat mensen in De verhalenbundel) zichzelf plotseling terugvindt op een survivaltocht in de jungle met een aantal oudstudiegenoten.

Waarom weet ze niet precies, zoals ze ook niet precies weet waarom ze de rest van de groep op een dag zonder haar laat vertrekken. Dan verliest ze haar contactlenzen. Halfblind blijft ze achter in het bos: ‘Dit was haar kans om een kalmte te vinden die alles overtrof, dit was haar kans op bovenmenselijke kalmte.’

Dat daarmee niet alles is gezegd, blijkt in een ander verhaal, ‘Lang zullen ze leven’. Daarin treffen we dezelfde vrouw lenzenloos in de jungle met ‘een vaag besef dat ze zoeken moest, maar het was geen dwingend besef, meer een vaag excuus, overgebleven uit een tijd dat excuses nodig waren om gedrag te verantwoorden dat anders onverklaarbaar was’. Maar op een dag loopt ze rechtdoor het bos in, de jungle uit, de bewoonde wereld in, terug naar huis, werk en haard — al houdt ze alles lang voor een waanvoorstelling.

En ze neemt een kind, zonder man, zelfs zonder vroedvrouw, daarmee aangevend dat je je ook midden in de wereld aan alles kunt onttrekken.

Dat lijkt ook de ontdekking te zijn die Laurier in De verhalenbundel heeft gedaan. In haar verhalen is ze nog steeds op zoek naar het ongerijmde, maar ze verliest zich daar niet meer in.

Hoe vreemd de situaties van haar personages ook zijn, ze blijven mensen en de verhalen blijven daarmee boeiend.

Dat heeft veel te maken met de kalme, licht ironische toon. De verteller blijft met beide benen op de grond.

Dat levert komische momenten op, maar vooral een realistische bodem voor Lauriers gedachtekronkels.

Daarmee is niet gezegd dat álle verhalen in deze bundel even geslaagd zijn. Laurier verliest zich soms in de beschrijving van megalomane projecten: in het al genoemde openingsverhaal, in een verhaal over een bevredigingsbeweging ten bate van seksueel eenzame ouderen en in de wederwaardigheden van een architect die vanuit zijn zelf ontworpen gevangenis de wereld wil veroveren. Dat bezwaar geldt ook enigszins voor ‘De recensent’, waarin een criticus zich opwindt over een boek met als titel ‘De verhalenbundel’. Daarin maakt de auteur zich volgens hem schuldig aan ‘gewetenloos effectbejag, volslagen gebrek aan respect voor de lezer, machtsmisbruik en al die andere vergrijpen waarover je in recensies nooit iets leest’.

Het lijkt alsof Laurier zich bij voorbaat wil verdedigen tegen kritiek die nog niet is losgebarsten. En die zal ook niet losbarsten. Want met De verhalenbundel laat ze niet alleen zien hoe haar personages op eigenzinnige wijze een plaats in de wereld kunnen veroveren, maar vooral hoe ze zelf na acht jaar weer een plaats heeft veroverd in de letteren. Met haar beste boek.