Josien
Laurier:
De verhalenbundel Querido, € 17,95.
Josien Laurier (1967) is terug. Na zeven jaar. Als dat geen teken
is. Voor wie de schrijfster de laatste jaren gemist heeft: Josien
Laurier debuteerde in 1993 met Een hemels meisje, een realistische
roman over een jong meisje dat opgroeit in calvinistisch Nederland.
Het tijdschrift Opzij vond het een reusachtig werk en riep
het uit tot het belangrijkste boek van dat jaar. (Het is goed dat
ze bij Opzij verder niet aan voorspellingen doen.)
Het jaar daarna
verscheen Het zal de liefde wel zijn, wat Laurier prompt
deed belanden in een groep jonge schrijvers die allen rond hetzelfde
tijdstip hun debuut of net hun tweede boek hadden gepubliceerd.
Joris Moens bijvoorbeeld. Hermine Landvreugd, Rob van Erkelens.
Maar ook Ronald Giphart. Het groepje werd geregeld opgetrommeld
om ergens te verschijnen; soms zochten ze zelf de publiciteit om
iets provocerends te zeggen over literatuur. En met succes, want
altijd was er wel iemand een krantenlezer, een andere schrijver,
een journalist, een recensent die reageerde.
Maar ruimschoots
voordat de tweede helft van de jaren negentig begon, was het groepje
alweer verdwenen. Was het er eigenlijk ooit geweest? In elk geval:
toen Laurier in 1997 met haar derde boek kwam een nogal vage,
onaantrekkelijke geschiedenis over drie vrouwen op kantoor, getiteld
Voor ons ligt een dag van bramenjam was het ineens
onduidelijk wat voor soort auteur Laurier nu was, zonder haar groepje.
En wat voor soort boek ze eigenlijk geschreven had. Van Opzij
kwam niets. En van Laurier hoorde je na een tijdje ook niet
meer.
Tot nu. Na
zeven jaar, een geweigerde roman en een onvoltooid werk is er De
Verhalenbundel, wat een heel efficiënte titel is voor gebundelde
verhalen. Het gros van de verhalen gaat over de eenling, die zich
door zijn frisse idee buiten de normale orde plaatst. Maar hoe normaal
is die orde eigenlijk? Zo is in het verhaal Kut sprake van
een jongeman, Pieter, die verlost wil worden van de voortdurend
terugkerende droom waarin hij een vrouw moet worden. Machoman Pieter
wil helemaal geen vrouw zijn. Alles in hem verzet zich tegen het
idee. Maar de droom laat hem niet los, waarop Pieter bedenkt dat
de oplossing zou kunnen zitten in het aanvaarden van zijn probleem.
Sterker, zou kunnen zitten in 'het één worden met
het probleem.' Een nieuw perspectief ontvouwt zich: 'De droom
zou zeker niet terugkeren. Hij zou nooit meer naar de sportschool
hoeven, zijn carrière deed er veel minder toe, terwijl kinderen
krijgen niet hoefde.' Maar dan slaat zijn blijdschap om. Zou
hij, eenmaal vrouw, niet weer verlangen man te zijn? Zou hij niet
bezocht worden door een andere droom? Wanhopig richt Pieter daarop
zijn blik naar de wolken en scheldt hij.
In het slotverhaal,
Thijs, gaat het over de aan idiotie grenzende adoratie van
een zanger, die een heel gewone jongen is, maar door zijn roem buiten
de gewone kaders valt. Mensen die voor Thijs, een Frans Bauer-achtige
figuur, werken, gedragen zich alsof het een verdienste van jewelste
is om in Thijs' nabijheid te verkeren. 'Wie de grote meester
dient, wordt het respect betoond, dat de grote meester toekomt.'
Er is weinig voor nodig om in dit verhaal de eigenaardige werkelijkheid
te herkennen. Lauriers verhaal overtreft die nauwelijks.
Verder bevat
de bundel een fiks aantal poëticale verhalen. Zo vertelt Laurier
in De schoonmaakster over een man die zijn huishoudster bespioneert
en camera's laat installeren om haar niets te zien doen, om haar
beeld te laten versmelten met zijn boekenkast. Ook is er een verhaal,
De verhalenbundel, waarin het gaat over een lezer die samenvalt
met het personage uit het boek. En er is het verhaal De recensie
over een invloedrijk recensent. Hij wil vakgenoten voor de rechter
slepen, zodra die zich inspannen voor verkeerde boeken, en het volk
opzadelen met fout cultuurgoed.
Het karakteristiekste
aan deze verhalen is het doorvoeren van één gedachte.
Laurier belandt zo bijna vanzelf in de absurde hoek. Toch is dat
procédé zeker geen garantie voor originele verhalen.
Sterker, het postmoderne professorenproza à la Italo Calvino,
wat Laurier voor ogen moet hebben gehad, wijkt geen moment uit je
gedachten. Helaas is De verhalenbundel daarvan een doffe
afspiegeling.