Andere recensies            Josien Laurier       


Recensie van De Verhalenbundel van Josien Laurier
door Daniëlle Serdijn in Het Parool, 27 oktober 2005 (PS Boeken, p.5).


Daniëlle Serdijn

Een doffe afspiegeling van professorenproza


Josien Laurier: De verhalenbundel Querido, € 17,95.

Josien Laurier (1967) is terug. Na zeven jaar. Als dat geen teken is. Voor wie de schrijfster de laatste jaren gemist heeft: Josien Laurier debuteerde in 1993 met Een hemels meisje, een realistische roman over een jong meisje dat opgroeit in calvinistisch Nederland. Het tijdschrift Opzij vond het een reusachtig werk en riep het uit tot het belangrijkste boek van dat jaar. (Het is goed dat ze bij Opzij verder niet aan voorspellingen doen.)

Het jaar daarna verscheen Het zal de liefde wel zijn, wat Laurier prompt deed belanden in een groep jonge schrijvers die allen rond hetzelfde tijdstip hun debuut of net hun tweede boek hadden gepubliceerd. Joris Moens bijvoorbeeld. Hermine Landvreugd, Rob van Erkelens. Maar ook Ronald Giphart. Het groepje werd geregeld opgetrommeld om ergens te verschijnen; soms zochten ze zelf de publiciteit om iets provocerends te zeggen over literatuur. En met succes, want altijd was er wel iemand – een krantenlezer, een andere schrijver, een journalist, een recensent – die reageerde.

Maar ruimschoots voordat de tweede helft van de jaren negentig begon, was het groepje alweer verdwenen. Was het er eigenlijk ooit geweest? In elk geval: toen Laurier in 1997 met haar derde boek kwam – een nogal vage, onaantrekkelijke geschiedenis over drie vrouwen op kantoor, getiteld Voor ons ligt een dag van bramenjam – was het ineens onduidelijk wat voor soort auteur Laurier nu was, zonder haar groepje. En wat voor soort boek ze eigenlijk geschreven had. Van Opzij kwam niets. En van Laurier hoorde je na een tijdje ook niet meer.

Tot nu. Na zeven jaar, een geweigerde roman en een onvoltooid werk is er De Verhalenbundel, wat een heel efficiënte titel is voor gebundelde verhalen. Het gros van de verhalen gaat over de eenling, die zich door zijn frisse idee buiten de normale orde plaatst. Maar hoe normaal is die orde eigenlijk? Zo is in het verhaal Kut sprake van een jongeman, Pieter, die verlost wil worden van de voortdurend terugkerende droom waarin hij een vrouw moet worden. Machoman Pieter wil helemaal geen vrouw zijn. Alles in hem verzet zich tegen het idee. Maar de droom laat hem niet los, waarop Pieter bedenkt dat de oplossing zou kunnen zitten in het aanvaarden van zijn probleem. Sterker, zou kunnen zitten in 'het één worden met het probleem.' Een nieuw perspectief ontvouwt zich: 'De droom zou zeker niet terugkeren. Hij zou nooit meer naar de sportschool hoeven, zijn carrière deed er veel minder toe, terwijl kinderen krijgen niet hoefde.' Maar dan slaat zijn blijdschap om. Zou hij, eenmaal vrouw, niet weer verlangen man te zijn? Zou hij niet bezocht worden door een andere droom? Wanhopig richt Pieter daarop zijn blik naar de wolken en scheldt hij.

In het slotverhaal, Thijs, gaat het over de aan idiotie grenzende adoratie van een zanger, die een heel gewone jongen is, maar door zijn roem buiten de gewone kaders valt. Mensen die voor Thijs, een Frans Bauer-achtige figuur, werken, gedragen zich alsof het een verdienste van jewelste is om in Thijs' nabijheid te verkeren. 'Wie de grote meester dient, wordt het respect betoond, dat de grote meester toekomt.' Er is weinig voor nodig om in dit verhaal de eigenaardige werkelijkheid te herkennen. Lauriers verhaal overtreft die nauwelijks.

Verder bevat de bundel een fiks aantal poëticale verhalen. Zo vertelt Laurier in De schoonmaakster over een man die zijn huishoudster bespioneert en camera's laat installeren om haar niets te zien doen, om haar beeld te laten versmelten met zijn boekenkast. Ook is er een verhaal, De verhalenbundel, waarin het gaat over een lezer die samenvalt met het personage uit het boek. En er is het verhaal De recensie over een invloedrijk recensent. Hij wil vakgenoten voor de rechter slepen, zodra die zich inspannen voor verkeerde boeken, en het volk opzadelen met fout cultuurgoed.

Het karakteristiekste aan deze verhalen is het doorvoeren van één gedachte. Laurier belandt zo bijna vanzelf in de absurde hoek. Toch is dat procédé zeker geen garantie voor originele verhalen. Sterker, het postmoderne professorenproza à la Italo Calvino, wat Laurier voor ogen moet hebben gehad, wijkt geen moment uit je gedachten. Helaas is De verhalenbundel daarvan een doffe afspiegeling.