INGRID HOOGERVORST
Wisselende verhalen van Josien Laurier
Josien
Laurier heeft een weerbarstig schrijftalent.
Foto:
Klaas Koppe
|
Het duurde
even voordat ik het nieuwe boek van Josien Laurier ter hand nam. Dat
zat hem in de flauwe titel die de schrijfster haar nieuwste publicatie
meegaf: 'De verhalenbundel'. Laurier (Dirksland, 1967) debuteerde
in 1993 met de roman 'Een hemels meisje' en publiceerde vervolgens
'Het zal de liefde wel zijn' (1994) en 'Voor ons ligt een dag
van bramenjam' (1997).
Laurier heeft een weerbarstig schrijftalent dat zeven jaar geleden
goed tot zijn recht kwam in de roman 'Voor ons ligt een dag van
bramenjam', waarin we de grillige gedachten en fantasieën
volgen van drie dames op een kantoor. In 'De verhalenbundel'
zorgt ze er niet altijd voor dat haar fantasieën, associaties
en beelden voor de lezer te volgen zijn. En vaak monden ze uit in
een hoop meligheid.
In de vijftien verhalen draait het om mannen en vrouwen die dagdromen
om op een of andere manier te ontsnappen aan de lelijkheid om hen
heen. Een man gaat naar een opticien om een bril uit te zoeken, waarmee
hij zijn zicht wil verminderen. Een ander droomt iedere nacht dat
hij bij de dokter zit om zich te laten ombouwen tot vrouw.
Een architect kan zo goed 'lullen dat hij iedereen om krijgt' en
heeft enorm succes met zijn gevangenissen, die eruitzien als transparante
treinstations. Je kunt de criminelen niet zien, alleen hun reflecties.
Of om het met een knipoog naar het wollige taalgebruik van vormgevers
uit te drukken: 'de projecties van hun bewegingen'. De architect
wordt in zijn eigen gevangenis opgesloten en meent van daaruit een
wereldrevolutie te bewerkstelligen.
In twee verhalen laat de schrijfster dezelfde personages terugkeren.
Een bejaarde, met smetvrees behepte onderzoeker die woedend wordt
als zijn buitenlandse schoonmaakster zijn spullen beroert. Verderop
in de bundel lezen we de gedachten van deze illegaal in het land verblijvende
vrouw die begrijpt dat haar taak eruit bestaat niets te doen: 'zij
zou alle krassen krassen laten, alle vlekken vlekken. Ze zou niet
nogmaals zijn woede over zich afroepen. Meneer zou weten dat ze hem
begrepen had'.
Laurier schrijft geestig en speels. Ze weet haar fantasieën soms
behendig om te smeden tot absurde, tragikomische verhalen, maar blijft
ook vaak steken in een idee, zoals 'De begrafenis' of 'De
muis', en dan wordt een komisch bedoeld verhaal al snel flauw
en nietszeggend. Neem: 'Lang zullen ze leven' over een vrouw
die in het oerwoud naar haar lenzen zoekt. Ze gaat in haar dromen
terug naar vroeger, toen ze nog op haar werk zat met ladders in haar
panty's en haar lenzen in. Of is het andersom? Droomt de vrouw dat
ze in een hut in het oerwoud van de Amazone woont en zit ze overdag
op haar werk?
De
schrijfster goochelt met woorden, laat haar ziek worden en weer beter
en op zeker moment staat de vrouw bij de opticien die we al in eerdere
verhalen tegenkwamen. Hij toont haar zijn collectie gekleurde lenzen
maar ze vindt een betere oplossing om haar leven op te leuken: een
baby. Aan het eind stopt ze de zuigeling in haar tas en neemt hem
mee naar de jungle. Is het kind doodgeboren? Een zinsbegoocheling?
De betekenis blijft in de lucht hangen.
Juist bij dit literaire genre, waarin de psychologie geen rol speelt
en het meer om het idee dan een verhaal draait, ligt dit gevaar van
lollige oppervlakkigheid op de loer. Als Laurier haar weerzin tegen
de realistische weergave in literatuur een natuurlijker vorm kan geven,
zou dat het resultaat ten goede komen.
Josien
Laurier, 'De verhalenbundel'. Uitg. Querido. € 17,95, blz.
245.
|