Online tekst              Josien Laurier       


Uit: Josien Laurier: Een Hemels Meisje (Arena, 1993), pp. 5/6.

Het meisje zit aan haar bureau. Haar kamer is heel klein: anderhalf bij tweeënhalf. Hij staat helemaal vol. Achter haar is het grote scheepsbed met de bergruimte eronder. Boven het hoofdeinde is de kast met de beeldjes van porselein. Dat is de ene muur. Voor haar is de kast met de boekenplanken en het werkblad. Daarnaast is de klerenkast en daarnaast, helemaal links in de hoek, boven de gitaar, hangt de spiegel. Dat is de andere muur. De stoel past precies tussen de kasten en het bed. Alles past precies. Ze hebben dit dure ameublement speciaal voor deze kamer gekocht, zodat ze in de kleine ruimte toch alles kon doen. Als je binnenkomt, is het twee stappen naar de stoel, en dan sta je meteen voor het raam. Het raam is tegenover de deur.

Ze heeft er vaak over gedacht haar kamer te veranderen. Dat hoort ze wel eens: dat meisjes hun kamer veranderen. Dan verschuiven ze het bed en dan zetten ze de stoel anders neer en dan kopen ze een nieuw tafeltje. In deze kamer valt niks te veranderen. Niet alleen dooordat hij helemaal vol staat, maar ook doordat alles is vastgeschroefd in de muren. Het kan er nooit meer uit. Het bed kan niet door de deur en niet door het raam. Het is ter plekke in elkaar gelijmd, net zoals de kasten. Als het er ooit uit moet, zullen ze het eerst moeten slopen.
Haar kamer ziet er dus al vijf jaar hetzelfde uit. De vloerbedekking is bruingrijs. De kasten en het bed zijn bruin. De stoel is ook bruin. En de lamp. En de vensterbank. En de lijst van de spiegel en de wekker en de gitaar en de kaften van de schoolboeken. Allemaal bruin. Zelfs de bloemen op de gordijnen en de ruitjes op het dekbedovertrek hebben een bruine ondergrond. Alleen de kussens op het bed hebben andere kleuren. Die heeft ze zelf gehaakt, van oranje, blauwe, gele en rode wol. Tussen de kussens zit de grote bruine beer.