Online tekst              Josien Laurier       



WIE IS ALS TYRUS, DE VERWOESTE? – Tijdschrift met veranderlijke naam, nr. 8, 2006.
Inhoud: Klaaglied om Tyrus — Josien Laurier


WIE IS ALS TYRUS, DE VERWOESTE?

Tijdschrift met veranderlijke naam (2006, nummer 8)


Redactie: Arjen Duinker, Kees ’t Hart, Toon Tellegen, Nor Hall, Eltjo Muntinga, Jacob Groot, m.j.f. de rooij en Josien Laurier

Inhoud:

Klaaglied om Tyrus — Josien Laurier


Bijdragen op verzoek. Schrijvers van bijdragen treden toe tot de redactie.


Vorige namen:

Nieuws van Franciscus
Brandend Zand
Vrouw en Kinderen
How I came to understand a line from Dylan Thomas
Zee van een Zee
Trailer
De Wind in de Lamp


KLAAGLIED OM TYRUS



Volmaakt waart gij van gestalte,
        
vol wijsheid, volkomen schoon.
In Eden waart gij, Gods hof;
        
allerhande edelgesteente overdekte u:
         rode jaspis, chrysoliet en prasem,
         turkoois, chrysopraas en nefriet,
         lazuursteen, hematiet en malachiet.
Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat
        
en aan u vastgehecht;
        
toen gij geschapen werdt, waren zij gereed.
Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels;
        
Ik had u een plaats gegeven:
        
gij waart op de heilige berg der goden,
        
wandelend temidden van vlammende stenen.
Onberispelijk waart gij in uw wandel,
        
vanaf de dag dat gij geschapen werdt,
        
totdat er onrecht in u werd gevonden:
        
door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraakt
        
met geweldenarij en kwaamt gij tot zonde.
Van de berg der goden verbande Ik u
        
en deed u weg, gij beschuttende cherub,
        
van tussen de vlammende stenen.
Trots was uw hart op uw schoonheid —
        
met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan.
Ter aarde wierp ik u neer,
        
en maakte u tot een schouwspel voor koningen
        
om met leedvermaak naar u te zien.
Door uw vele ongerechtigheden,
        
door het onrecht bij uw koophandel,
        
hebt gij uw heiligdommen ontwijd.
Vuur deed ik oplaaien uit uw midden
        
– dat verteerde u!
Ik maakte u tot as op de grond
        
voor de ogen van allen die u zagen.
Allen die onder de volken u kennen,
        
ontzetten zich over u;
een verschrikking zijt gij geworden,
        
verdwenen zijt gij — voor altijd!



EZECHIËL


Op de vierde dag van de vijfde maand van zijn dertigste levensjaar wordt de priester Ezechiël door een wezen van vuur, omgeven door een glans in de kleuren van de regenboog, opgeroepen om te spreken.

Een van de onderwerpen is Tyrus, een fonkelende wereldstad, gelegen aan zee. De beste vaklieden van de wereld hebben haar gebouwd, goederen uit de hele wereld worden er verhandeld, talloze zeeschepen liggen in haar haven en mannen uit vele landen dienen in haar leger. Ze dwingt respect af, ze boezemt schrik in, ze trekt fortuinzoekers naar zich toe.

"Gij mensenkind, hef een klaaglied aan over Tyrus!"

Klagen moet Ezechiël. Uit zijn buik moeten nu de klachten opwellen van het boek vol zuchten, dat hij heeft opgegeten, en die geluiden moeten de oren bereiken van het volk, dat niet luisteren zal, en waartegen hij toch moet spreken.

Want: door haar grote inzicht heeft deze stad zich een vermogen vergaard, het weet ook hoe het dat nog moet vermeerderen, en ze is daar TROTS op geworden.

"Zeg tegen de vorst van Tyrus!"

Zeggen moet de priester, aanzeggen moet hij, dat er vreemdelingen naar deze stad gestuurd worden - de gewelddadigste van de volken. Die zullen haar torens omverhalen, en haar straten stukstampen, en de wereld zal beven van de dreun van haar val.

Kooplieden zullen haar uitfluiten. Wereldleiders zullen zich kapot schrikken: Hoe is het mogelijk dat deze stad zo is getroffen? Hoe is het mogelijk, dat zij ... verdwenen is?

Weggevaagd zal ze worden, deze stad, en ze zal niet meer worden herbouwd. Haar resten zullen in de onderwereld terechtkomen, bij de puinhopen uit de voortijd.

Dan zal de vraag rijzen: Wie is als Tyrus, de verwoeste?

Ezechiël heeft aan deze verschrikkelijke oproep gehoor gegeven, getuige hoofdstuk 26 tot 28 van het boek dat naar hem is vernoemd, opgenomen in de bundel proza en poëzie ‘Bijbel’.